In een rijtuigieIn een rijtuigie, in een rijtuigie, In een rijtuigie reje we naar Vinkeveen. Op zo'n dag in maart, zo kallem en bedaard, En maar schommelen en maar kijken naar de kont van het paard. In een rijtuigie, in een rijtuigie, In een rijtuigie reje we naar Vinkeveen. En geen wollekie in de lucht. En een bootje in 't riet En geen auto op de weg. Want die had je toen nog niet. Je ging scheef bij ieder bochie. O, wat 'n lekker tochie. In een rijtuigie, in een rijtuigie, In een rijtuigie reje we naar Vinkeveen. Op zo'n dag in maart, zo kallem en bedaard, En maar schommelen en maar kijken naar de kont van het paard. In een rijtuigie, in een rijtuigie, In een rijtuigie reje we naar Vinkeveen. Wat in tijd o, wat een tijd. Iedereen die was een heer. Iedereen was heel beschaafd. Want er was nog geen verkeer. En niet bang zijn voor je hachie. O wat een lekker daggie. In een rijtuigie, in een rijtuigie, In een rijtuigie reje we naar Vinkeveen. Op zo'n dag in maart, zo kallem en bedaard, En maar schommelen en maar kijken naar de kont van het paard. In een rijtuigie, in een rijtuigie, In een rijtuigie reje we naar Vinkeveen. Laatst bijgewerkt: di 11 april 2000 |